Mijn vader ging bij de klanten langs om hun bestellingen te noteren, ‘opvragen’ werd dat genoemd. ’s Maandags was Brandwijk aan de beurt. Hij was dan de hele dag weg, en ’s middags at hij een boterham bij mijn oma en opa die toen nog op De Donk woonden. Als hij ’s avonds thuiskwam moesten de boodschappen klaar gemaakt worden en in grote veilingkisten gedaan. Dat ging niet zomaar, want in die tijd werd alles nog in grootverpakking aan ons geleverd.
Er moest dus veel gewogen en geteld worden, de bestelde hoeveelheid basterd suiker of witte suiker, rijst, zout, koekjes, chocolaatjes, drop of zuurtjes, alles afzonderlijk. We begonnen bij de verste klant. Overal werd de naam op gezet, zodat we konden zien voor wie het bestemd was. De koekjes werden kort voor het vertrek gewogen en in een grote trommel gedaan om ze vers te houden en breuk tegen te gaan. Wat mij het meest is bijgebleven, is de losse stroop die in een groot vat werd aangeleverd. Bij het opvragen kregen we dikwijls blikken en potten mee, voor een pond of een kilo stroop. In de winter was de stroop niet van de houten lepel te krijgen, maar in de zomer was het een kunst om het netjes in de pot te krijgen, omdat het zo’n kleverige boel was.
Op dinsdag ging mijn vader vóór de middag weer opvragen, en ’s middags de bestellingen van de maandagse klanten wegbrengen. Dat betekende niet zomaar een doos pakken, nee, alles moest uit de veilingkist bij elkaar gezocht worden. Het was veel werk waaraan ik liever niet meer terugdenk.
De bestellingen werden eerst nog met een transportfiets bezorgd, maar later werd er een motorcarrier aangeschaft, wat al een hele verbetering was omdat er veel meer kon worden meegenomen.
Woensdag weer opvragen in de morgen, dan waren Molenaarsgraaf, Ottoland en Gijbeland aan de beurt. Intussen runde mijn moeder de winkel en werden de kisten weer gevuld.
Op woensdagmiddag moest ik er ook aan geloven. Na schooltijd moest ik richting Vuilendam fietsen en boodschappen rondbrengen. Zo klein als ik was moest ik in de motorcarrier de bestellingen van de klanten gereed zetten, zodat mijn vader sneller klaar was.
Op donderdag werd ook nog een rondje gemaakt richting Bleskensgraaf en een stuk van Gijbeland. Daar werd dan vrijdag weer bezorgd. Ik had later zelf ook nog een paar klanten die ik op vrijdag bezocht om hun bestellingen op te nemen, die dan op zaterdag werden weggebracht.
Als er een dag minder was, zoals wij dat noemden, zoals met christelijke en andere feestdagen, hadden we een reservechauffeur, want inmiddels was de motorcarrier ingewisseld voor een auto. Dan kwam Ton Oskam ons helpen, en ik moest met hem op pad, omdat ik in die tijd nog geen rijbewijs had. Het was dan wel druk en er werd lang doorgewerkt, maar op deze wijze werd een dag ingelopen.
Als we iets vergeten waren bij een klant, of als er iets nabesteld was dat apart bezorgd moest worden, dan werd ik erop uit gestuurd. Eerst op de fiets, maar later was er een Solex met een grote bruine kist achterop. Zo tufte ik nogal eens een rondje voor een pond suiker of iets anders want ‘De klant is koning!’ was het motto.
Dat Vrouw Vonk achter woonde was voor mij toen ik nog klein was wel fijn. Omdat mijn ouders altijd aan het werk waren, en ik geen broertjes of zusjes had, zocht ik mijn heil dikwijls bij haar. En het snoepgoed dat in die tijd los werd verkocht, maakte het gemakkelijk om er stiekem van te proeven!
Het assortiment werd langzamerhand uitgebreid met klompen, kop- en spantouwen, koedekken, voeremmers, en meer dergelijke artikelen. Veegeneesmiddelen kwamen er ook bij, en zelfs voor de mens was er iets te halen, van leukoplast en verbandgaas, tot hoestdrank toe. Zelfs stokvis verkochten we, maar dat vond ik vies. Dan was er nog peterolie (petroleum), dat we niet alleen thuis verkochten. Op de Donk stond namelijk ook een olievat van mijn vader, en daaruit werd op dinsdagmiddag aan de mensen daar geleverd. Lampenglaasjes en pitkatoen waren eveneens bij ons te koop.
Vroeger had men nog kastpapier op de planken liggen en als het de tijd van de grote schoonmaak was, werd dat papier vervangen. Er moest nieuw voor komen en dus gingen wij met een heel assortiment rollen langs de klanten, zodat ze thuis konden kiezen wat ze wilden hebben. Dat was soms knap lastig. Want als ze een keuze hadden gemaakt, maar er waren te weinig rollen van in voorraad, dan moest er opnieuw worden gezocht. Waren er eerst alleen maar rode, groene of blauwe ruitjes, de keuze werd moeilijker toen er later ook bloemetjes en streepjes bij kwamen. Naast kastpapier waren er ook kastrandjes te krijgen met een brede of smalle rand. Het kostte allemaal heel veel tijd.
Langzamerhand werden steeds meer artikelen verpakt aangeleverd en daardoor werd het voor ons steeds gemakkelijker. Maar het aantal artikelen werd ook steeds meer uitgebreid, onder andere met vleeswaren en tuinzaden. Maar dat niet alleen, veel van die artikelen, zoals klompen en flessen gas, maakten ons assortiment niet alleen uitgebreider, maar ook zwaarder.
Nog iets van vroeger. Koffiebonen kon men bij ons nog laten malen. Er stond een grote rode molen met twee wielen, en dan maar draaien tot het fijn was en in het pak konden worden teruggedaan. Later zijn wij aangesloten bij een organisatie, genaamd IFA en kwam er ook een bonnen- en cadeausysteem op gang. Zo was er eens actie met onderdelen voor een bootje, later gevolgd door glazen knikkers, en een rage met speldjes die je bij een bepaald artikel kreeg.
In de zomer was het zwaar werk, want dan was het hooibouw bij de boeren. Er werd dan veel gedronken, en dus moesten er van verschillende soorten dranken veel extra kratten besteld worden. Alles werd gesorteerd bij de klanten thuisbezorgd. Bier was toen nog niet zo aan de orde, maar het was er wel.
Op alles wat in glazen flessen werd geleverd, zoals huishoudelijke middelen en limonadedranken, zat statiegeld en dus kwamen al die flessen op een keer weer retour. Ze moesten opnieuw worden gesorteerd en in de juiste kratten gedaan. Dat gaf veel werk. Als er hooibouwdrukte was bij de boeren, was er ook hooibouwdrukte bij Boer.
In oktober 1968 kwam er een abrupt einde aan de zaak door het overlijden van mijn vader. Met mijn moeder ben ik toen nog doorgegaan, maar het was voor mij te veel en te zwaar, mede omdat ik er geen ambitie voor had. December 1970 ben ik getrouwd. Mijn man en ik gingen in een salonwagen op het erf wonen. Zodoende kon ik mijn moeder nog blijven steunen, en mijn man kon de landerijen om het huis op orde houden. Hij had nog wel idee om de zaak voort te zetten, maar ik zag dat niet zitten. Als er ooit kinderen zouden komen, zou ik hun niet de aandacht kunnen geven die ik zelf zo had gemist.
In 1974 is Vrouw Vonk overleden en is alles weer helemaal anders geworden. De winkel werd gesloten en het achterste gedeelte van het pand werd verbouwd, zodat mijn moeder daar kon wonen. Het voorste gedeelte is in 1975 verbouwd, en daarmee behoorde de winkel helemaal tot de verleden tijd. Wij wonen nu nog steeds in wat vroeger de winkel was, en zelfs de kast uit de winkel staat nog in ons huis.
In 2006 is mijn moeder overleden. Het goed lopende bedrijf, waarvan zij nog het symbool was, is voor altijd verdwenen!
Dit artikel is reeds eerder verschenen in verenigingsblad ‘De Binnenwaard’ september 2008.