Op den zestiende der maand April achttienhonderd zevenenveertig, is voor mij Rogier Diderik van Slijpe, Burgemeester van Ottoland verschenen Gerrit Aantjes, bouwman, wonende binnen deze gemeente, te kennen gevende dat in de afgelopen nacht van hem zijn ontvreemd geworden omtrend dertig stuks hoender eijeren welke zich bevonden in de kelder van zijn woning, op een kist staande schotel omtrend zes palmen verwijdert van het kelderraampje hetwelk met ijzeren stijlen is voorzien, tussen welke men een arm kan doorsteeken, waarna men met een instrument de schotel met eijeren tot in de nabijheid van het raam gebragt schijnt te hebben, op die wijze de eijeren ontvreemd te hebben.
Dat er ook door de comparant overblijfsels van zoogenaamde lucifers in de nabijheid van de kelder zijn gevonden, waarschijnlijk met het doel om verlichting te verschaffen, doch dat er geen braak aan het vensterraam of aan iets anders ontdekt is kunnen worden.
Aldus getekend R.D. van Slijpe
Op heden van den zestienden der maand April achttienhonderd zeven en veertig is voor mij Rogier Diderik van Slijpe, Burgemeester van Ottoland verschenen Pieter de Ruiter van beroep Bouwman, wonende binnen de gemeente, te kennen gevende dat in de afgelopen nacht van hem zijn onvreemd geworden omtrend een derde gedeelte van een mud aardappelen welke zich bevonden in den kelder van zijn woning in een zoogenaamde steenmand omtrend eenen Nederlandsche el verwijdert van het kelderraampje hetwelk met ijzeren stijlen was voorzien, waardoor men een arm konde doorsteken tusschen welke menmnet een haak of ander instrument, de mand tot in de nabijheid van het raampje schijnt gebragt te hebben, doch dat er geen breuk aan het keldervenster of aan iets anders ontdekt is geworden.
Aldus getekend R.D. van Slijpe
Dat hier dezelfde persoon of personen aan het werk geweest zijn laat zich makkelijk raden. Ze hadden een speciale ‘opleiding’ gehad in kelderdiefstal. Gerrit Aantjes was woonachtig in de boerderij met het huidige nummer A 9. Pieter de Ruiter woonde op het huidige nummer A 64. Dat is maar betrekkelijk waar, want het huis met de kelder is in 1897 afgebrand, het huidige pand is nog ‘maar’ ruim 100 jaar oud.
Het zal je maar overkomen, dat je een schaal met dertig biologische eieren in de kelder hebt staan. Je gaat ’s morgens om een eitje voor je man te klutsen (dat is zo lekker op je nuchtere maag) en dan vind je wel de schaal maar niet de eieren.
Deze ontdekking doet Lijntje Bos, de vrouw van Gerrit Aantjes op 16 april 1847 in de kelder van haar huis op A 9. Het is een groot raadsel want het is ondenkbaar dat er dieven in de kelder geweest zijn, maar hoe dan? Gerrit zal eens buiten gaan kijken bij het keldervenster en jawel hoor, daar doet hij een belangrijke ontdekking. Hij vindt de overblijfsels van zogenaamde lucifers. Nu gaat er bij hem een lichtje branden. Er moeten dieven geweest zijn die de eieren door het kelderluikje gestolen hebben. Hoe is dat nu mogelijk, want er zitten ijzeren spijlen voor en die zijn niet gebogen of gebroken. Maar hoe het ook zijn mag het is niet niks in één keer dertig eieren weg. De hele winter de kippen nagelopen, nu waren ze nog maar pas uit de rui en dan zoiets. ‘Dat laten we er niet bij zitten’ zegt Gerrit tegen z’n vrouw, ‘ik ga het aangeven bij de burgemeester’. Ja, het is dubbel erg, want hij is jarig die dag (52 jaar). Misschien had Lijntje wel eierkoeken willen bakken, hoe het ook zij, een eitje hoort erbij.
In ieder geval het nodige eerst. Hij zal wel zijn gaan lopen, ’t Kortezijgje’ uit tot het eind, dan sta je meteen op de Lubbertjesweg. Bij Kees Kooiman over de brug, dan ben je alweer gauw in ‘Gouwerjaan’. Ja, wat is gauw, tot de burgemeester, een half uur is zo om. Je moet rekenen het was allemaal ‘santpad’.
Bij de burgemeester aangekomen wordt het verhaal gedaan, die pakt de ganzen of eventueel de kippenveer, doopt hem vele malen in de inktpot en gaat met sierlijke krulletters alles zwart op wit zetten. De goeie man belooft dat hij den diender er achteraan zal zetten om de eieren te achterhalen. Gerrit opgelucht en vol moed naar huis. Ja, misschien is de verjaarsvisite er al, want als ze komen is ’t wel overdag, ’s avonds is het veel te gevaarlijk op het donkere ‘santpad’.
Je kan haast niet geloven dat het waar is, laat hij nou op de terugweg Pieter de Ruiter tegenkomen. Goeiendag, waar moet jij naar toe, en waar ben jij geweest?
Daar beginnen ze allebei hun verhaal te doen. Piet ook helemaal overstuur: ‘…nou hebben ze daar vannacht bij mij de aerpel uit de kelder gestolen. Wel een steenmand vol; hij stong zeker een el bij het kelderluikie vandaan. Ik vind het verschrikkelijk, want het wasse van die beste aerpel, klaren blom op de schuttel.
Andere jare bewaarde ik ze onder de besstee, maar daar gaan ze zo bar groeie, ik heb ’t wel gehad dat de tooke tegen de onderlage anzatte. Maar zo het nou gegaan is, das nog veul gekker, want nou bin ik hil de aerpel kwijt, ik bin bang dak ze nooit meer ziet, net zo min as jij je eijer. Het zijn natuurlijk van die minne lui die nie willen warken, overdag zie je ze nie en ’s nachts komme ze naar buiten net as ’t ongediert. Had den diender ze nou maar gesnapt, dan had tie ze zo onder de toren kinne douwe, ze wasse der al kort bij. En dan op droog brood en water, das wat anders dan een eigie. Kom jo, ik mot deur, eer ik nou weer helemaal in Gouwerjaan gewist bin!’.
Meer informatie over de hierboven genoemde personen en panden zijn te vinden in de publicaties van P. Hooikaas.
Dit artikel is reeds eerder verschenen in verenigingsblad ‘De Binnenwaard’ september 2006.