Hoe het vroeger was
Als vroeger een kind werd geboren, werd het, om te voorkomen dat het ongedoopt zou sterven, zo spoedig mogelijk gedoopt. Het werd dan zoals trouwens nu nog gebeurt, ingeschreven in het doopboek van de kerk. Het hing van de inschrijver, de dominee of de pastoor, af of daarbij de geboortedatum werd vermeld. De een deed het, de ander niet. De geboortedatum was voor de kerk niet belangrijk, alleen de doopdatum was dat. De inschrijving in het doopregister was voor de dopeling van groot belang want men had dikwijls een doopbewijs nodig om zich te kunnen legitimeren. Men zou kunnen zeggen dat men pas echt bestond als een doopbewijs kon worden overgelegd. Het doopbriefje van toen is in gebruik dus enigszins te vergelijken men het huidige identiteitsbewijs. Ook het aangaan van een huwelijk was een kerkelijke aangelegenheid. Een stel dat wilde trouwen meldde zich meestal een aantal weken van tevoren bij de dominee of de kerkenraad. Dat was nodig om af te spreken waar en wanneer het huwelijk zou plaatsvinden. Deze ondertrouw werd met de datum daarvan in het trouwboek van de kerk ingeschreven, soms zonder vermelding van de huwelijksdatum. Vervolgens werd een aantal keren in achtereenvolgende diensten het voorgenomen huwelijk afgekondigd. Als er geen bezwaren tegen het huwelijk waren ingediend, werd daarna het huwelijk in de kerk gesloten. Ook begraven was iets waar de kerk bij betrokken was. Zoals bekend, werd vroeger in de kerk begraven en later op het kerkhof bij de kerk. De dominee of een andere ambtsdrager noteerde wel de datum van de begrafenis, maar vond het dikwijls niet nodig om ook de datum van overlijden te vermelden. Iemand die een stamboom van zijn of haar familie wil maken, vindt in de kerkelijke boeken dus meestal wel de datum van doop, ondertrouw en begraven, maar niet altijd de werkelijke datum van geboorte, trouw of overlijden. Door de Burgerlijke Stand kwam daar verbetering in.
Wat veranderde door Napoleon
Na de Franse Revolutie werd bij wet van 1792 in Frankrijk de Burgerlijke Stand ingevoerd. De Zuidelijke Nederlanden, Vlaanderen en Brabant, zagen er ook wel wat in en deden tussen 1796 en 1798 hetzelfde. In verschillende Limburgse gebieden begon men er mee tussen 1796 en 1804. In de Noordelijke Nederlanden werd invoering van een Burgerlijke Stand door de inlijving bij Frankrijk in 1811 ook verplicht. De feitelijke invoering verschilt echter van plaats tot plaats.
In Amsterdam werden bijvoorbeeld de eerste huwelijksakten genoteerd op 3 maart 1811 en de eerste overlijdensakten pas op 23 juli van dat jaar. Er zijn enkele gemeenten in Friesland waar de registers pas in 1812 beginnen. Voor Napoleon was de Burgerlijke Stand van groot belang omdat hij daarmee niet alleen de militaire dienstplicht beter kon afdwingen, maar ook op efficiënte wijze belasting kon heffen. Na het vertrek van Napoleon waren dat voor de regeringen van de eerder door hem bezette gebieden ook de redenen om de Burgerlijke Stand te handhaven.
Achternamen
Om goede en betrouwbare registers van de Burgerlijke Stand te verkrijgen was het noodzakelijk dat iedereen onder een vaste achternaam kon worden ingeschreven. Hoewel veel families soms al eeuwenlang een familienaam hadden, waren er ook die nog altijd met een vadersnaam (patroniem) door het leven gingen. Door een apart decreet van Napoleon van 18 augustus 1811 werd iedereen, die er nog geen had, verplicht een vaste achternaam voor zijn familie te kiezen. Toch waren er in Noord-Nederland nog lange tijd mensen die zo’n vaste achternaam niet nodig vonden en er nog steeds geen hadden. Misschien was dat wel uit stil verzet tegen Napoleon. Daarom werd op 17 mei 1813 een nieuw decreet uitgevaardigd waarin werd bepaald dat men toch echt vóór 1 januari 1814 een achternaam moest kiezen. Omdat toen kennelijk nog niet iedereen aan die verplichting had voldaan, werd op 8 november 1825 (!) door koning Willem I een Koninklijk Besluit uitgevaardigd waarin werd bepaald dat iedereen die nog geen vaste achternaam had laten vastleggen, nog zes maanden de tijd kreeg om dat alsnog te doen.
Wat veranderde
Sinds de invoering van de Burgerlijke Stand moeten geboorte, huwelijk en overlijden worden aangegeven bij de burgerlijke gemeente. Van al deze genoemde gebeurtenissen worden door een bevoegd ambtenaar akten opgemaakt, die ook door de betrokkenen, en bij een overlijdensaangifte door de aangever, moeten worden ondertekend. Huwelijken kunnen niet langer in de kerk worden gesloten, maar ze kunnen er sindsdien desgewenst wel worden bevestigd.
Dopen, kerkelijke huwelijksinzegeningen en rouwdiensten zijn voortaan uitsluitend kerkelijke aangelegenheden die door daartoe bevoegde vertegenwoordigers van de kerk worden vastgelegd in daarvoor bestemde registers. Door de invoering van de Burgerlijke Stand veranderde voor de kerk vooral dat haar registers niet langer een algemeen doel hadden, maar uitsluitend het karakter van een kerkelijke ledenadministratie kregen. Deze laatste functie had zij voordien naast de algemene doelstelling trouwens ook al, maar de kerk kan zich sinds de invoering van de Burgerlijke Stand beperken tot haar eigen leden.
Als de begraafplaats van de kerk is, wordt ook het begraven genoteerd. Maar ook als er geen kerkelijke begrafenis is, zal een kerkenraad, als hij kennis neemt van een overlijden, dat aantekenen in haar registers.
Tot slot
Aan Napoleon komt dus de eer toe van het invoeren van de Burgerlijke Stand in ons land. Zou hij dat in 1811 niet hebben gedaan, dan was mogelijk nadien toch wel iemand op het idee gekomen om, zoals dat in de Zuidelijke Nederlanden al eerder het geval was, een Burgerlijke Stand in te voeren. Hij heeft het echter wél gedaan en daarom kunnen we in 2011 herdenken dat de Burgerlijke Stand 200 jaar bestaat. Een jubileum dus.
Enkele gegevens zijn ontleent aan Wikipedia.