De nieuwe gemeente Graafstroom was nauwelijks twee maanden oud toen op de avond van 28 februari 1986, terwijl velen voor de tv zaten en keken naar Maarten Schakel bij Mies Bouman ‘In de Hoofdrol’, de voormalige gemeente Ottoland werd getroffen door de grootste ramp uit haar eeuwenlange geschiedenis. Wat eerst een klein brandje leek in een schuurtje groeide binnen enkele minuten uit tot een ongekende ramp voor dit kleine dorp. De landelijke en regionale pers kwam de volgende dag superlatieven tekort voor de koppen op hun voorpagina’s om de omvang van het gebeuren te benoemen. Kreten als ‘Inferno treft Ottoland’ en ‘Grootste Ramp uit de geschiedenis van de Alblasserwaard’ gaven in grote letters weer hoe ernstig het was. Ook radio en tv lieten zich in hun nieuwsuitzendingen niet onbetuigd. Iedereen die deze brand van heel nabij heeft meegemaakt zal beamen dat toch niet werd overdreven. Vooral de weersomstandigheden droegen bij aan de snelle en zeer beangstigende ontwikkeling van deze ramp. Men sprak zelfs van een vuurstorm en zo heb ik het die eerste uren ook beleefd. Strenge vorst en daardoor zeer droge rieten daken en een felle zuidoostenwind maakten dat het vuur zich met grote snelheid verplaatste van het ene pand naar het andere pand. Men bezigt in de Alblasserwaard wel eens het gezegde ‘Dat ging als een lopend vuurtje’. Als ooit dat gezegde in werkelijkheid was te aanschouwen dan was dat wel bij deze brand.
Als kersverse burgemeester van de nieuwe gemeente Graafstroom dacht ik samen met mijn vrouw, na maanden van spanningen, een rustige avond mee te mogen maken bij de jaarvergadering van de plaatselijke afdeling van de C.B.T.B. waartoe wij waren uitgenodigd. De bijeenkomst, die werd gehouden in de kantine van de toen nog geheten Lagere Landbouwschool, was nog maar net begonnen toen de piepers afgingen van een paar aanwezige leden van de Vrijwillige Brandweer. Nadat zij de melding hadden afgeluisterd zeiden ze: ‘Burgemeester blijf maar hier, het is maar een klein brandje in een schuurtje bij de ‘Vlietebrug’. Voorzitter Leen Groeneveld ging dan ook onverstoorbaar voort met de afhandeling van de agenda. Toen ik echter vanuit de kantine naar het oosten keek zag ik al snel dat er meer aan de hand was dan een klein brandje in een schuurtje. De lucht kleurde zich langzaam steeds roder en al snel zag ik de vlammen boven de bomen uitkomen. Tegen mijn vrouw zei ik: ‘Blijf jij maar hier, ik ga even kijken want daar is meer aan de hand dan een klein brandje’. Toen ik bij de ‘Vlietebrug’ kwam bleek dat ook inderdaad het geval te zijn.
Minstens twee panden aan de zuidzijde van de weg stonden al in lichterlaaie en de vlammen stegen tot ongekende hoogte. Aangewakkerd door de harde wind joeg een vonkenregen naar de overzijde van de weg en belandde op de rieten daken van de daar aanwezige panden. Zelfs het nabij gelegen nieuwbouwwijkje kwam onder de vonkenregen te liggen. Het brandweerkorps van Ottoland was al volop aan het blussen en dat van Goudriaan was ook al ter plaatse en met het blussen begonnen. Al spoedig kwam ik tot de conclusie dat voor deze brand het inzetten van meer en groter materieel noodzakelijk was. De hitte was zo intens dat het bluswater al bijna verdampt was voor dat het de vuurhaarden bereikte.
Op dat moment stond ik met enkele zeer verontruste omstanders bij de ‘Vlietebrug’ en aangezien er toen nog geen mobiele telefoons waren was het moeilijk ter plaatse actie te ondernemen. En vanwege de vonkenregen kon ik moeilijk bij de aanwezige brandweerauto’s komen. Ik wist dus toen nog niet dat de postcommandant van Ottoland al aan de alarmcentrale de ernst van de brand had doorgegeven en om assistentie had gevraagd. Gelukkig arriveerde er al snel een auto van de Rijksverkeersinspectie waarvan de bemanning van verre de brand had gezien en poolshoogte kwam nemen. Via hun mobilofoon heb ik toen contact opgenomen met de alarmcentrale in Dordrecht en hun verzocht al het brandweermaterieel dat zij in de regio vrij konden maken naar Ottoland te sturen omdat er een ramp dreigde te ontstaan van ongekende omvang.
Hoewel de eerste bluseenheden relatief snel ter plaatse waren heb ik in mijn leven nooit een gebeurtenis meegemaakt waarbij een half uur voor mijn gevoel zolang duurde. Daarna stroomden van alle kanten mensen en materieel naar de plek des onheils en stonden er op een gegeven moment meer dan tien bluseenheden en andere hulpvoertuigen opgesteld en liepen er ruim 150 brandweermensen en andere hulpverleners rond. Zelfs de brandweer van Rotterdam stuurde een wagen vol zuurstofflessen omdat zij in de regio opraakten. Commandant Kamphuis van de Regionale Brandweer Zuid-Holland Zuid was ter plaatse en gaf samen met Jasper Kool, commandant van de Brandweer van Graafstroom, leiding aan het omvangrijke gebeuren. Vanuit de inmiddels aangekomen commandowagen werd contact onderhouden met de bevelvoerders in het veld en werd de inzet van mensen en blusmaterieel gedirigeerd. Gelukkig was er in de Vliet ruim voldoende bluswater aanwezig hoewel er eerst gaten in de meer dan 20 cm dikke ijslaag gezaagd moesten worden.
De opvang van de getroffenen, die gelukkig allen heelhuids en op tijd de brandende panden waren ontvlucht, gebeurde in het nabij gelegen Groene Kruisgebouw (later kringloopwinkel), het Dorpshuis en bij familie en vrienden. Velen hadden slechts wat kleine dingen mee kunnen nemen of slechts alleen de kleding die zij aanhadden. In de loop van de avond werden ook de brandweerlieden in het Groene Kruisgebouw opgevangen en voorzien van koffie, soep en broodjes. Hiervoor was contact opgenomen met Jaap Voorsluis van Café Boerenklaas in Brandwijk, die gelukkig een grote hoeveelheid soep en broodjes gereed had staan voor de schaatsmolentocht die de andere dag zou worden gehouden. Spontaan bracht hij alles naar Ottoland waardoor hij de nacht door heeft moeten werken om de schaatsers de volgende dag weer van het nodige te kunnen voorzien.
Grote bewondering heb ik gehad voor de brandweermensen die zich in deze barre omstandigheden tot het uiterste hebben ingezet en die vaak oververmoeid als wandelende ijspegels en verkleumd door de kou het Groene Kruisgebouw binnenkwamen. Het vee dat in een aantal stallen aanwezig was werd losgemaakt en de polder ingejaagd, slechts een drietal koeien en wat kleinvee is in de brand omgekomen. Het mag als een groot wonder worden gezien dat zowel onder de bewoners als onder de vele brandweerlieden en hulpverleners geen slachtoffers zijn gevallen. Slecht één brandweerman hield er een beschadigde enkel aan over en moest per ambulance naar het ziekenhuis worden gebracht. ’s Nachts om ongeveer half één werd het sein ‘brand meester’ gegeven en konden de meeste brandweerkorpsen huiswaarts keren terwijl een drietal korpsen bleef om zich bezig te houden met nablussen.
Het waren niet alleen de brandweerkorpsen die zich bij deze brand op voortreffelijke wijze hebben ingezet, ook andere instanties zoals de politie, die voor de afzetting en de bewaking zorgde en hun commandowagen naast die van de brandweer hadden opgesteld waardoor steeds een goede comtnunicatie mogelijk was.
De dagen daarna zorgde de politie voor de afzetting en bewaking van het rampterrein. Het Rode Kruis kwam o.a. met dekens, het Leger des Heils zorgde voor koffie en al die anderen die spontaan hulp en onderdak boden voor de getroffenen gaven blijk van hun medeleven. Vanzelfsprekend was ook de landelijke en regionale pers ruim vertegenwoordigd maar in overleg met de persvoorlichter van de Regionale Brandweer heb ik deze mensen tijdens het hele gebeuren in goed overleg wat op afstand kunnen houden onder de belofte dat ik na het sein ‘brand meester’ samen met de brandweer en de politie een persconferentie zou geven. En zo is het ook gebeurd, rond 2.00 uur werd een duidelijk en eensluidend verhaal naar buiten gebracht, gebaseerd op de gegevens zoals die op dat moment voorhanden waren. Als ik nu soms Marga van Praag op televisie zie moet ik altijd weer aan die nacht denken, want ook zij was er toen bij. Na nog een aantal afspraken te hebben gemaakt voor de te nemen maatregelen voor de volgende dag ben ik naar huis gegaan om toch nog even mijn bed op te zoeken en wat bij te komen van de emoties. Het was voor mij toch letterlijk en figuurlijk een vuurdoop geweest als nieuwe burgemeester van de nieuwe gemeente Graafstroom.
Zaterdagmorgen om 9.00 uur hebben we als college van B en W een bijeenkomst belegd met een drietal hoofdambtenaren van de gemeente en vertegenwoordigers van brandweer en politie om het gebeuren van de vorige dag te evalueren en te bespreken welke stappen ondernomen moesten worden om de zaak ter plaatse verder op te ruimen en de getroffenen aan woonruimte en andere nodige zaken te kunnen helpen. Met de politie werd besproken hoe de stroom ‘ramptoeristen’ die de andere dag, door de landelijke publicatie, in groten getale naar Ottoland zouden komen, in goede banen kon worden geleid. Na afloop van deze bespreking werd op die zaterdagmorgen een bijeenkomst belegd in het Groene Kruisgebouw te Ottoland met alle gedupeerden van de brand waarbij met een ieder een persoonlijk gesprek werd gevoerd en werd geïnventariseerd wat hun eerste behoefte was met betrekking tot woonruimte, kleding, geld of goederen. Daar waar mogelijk werd direct hulp verleend en tevens alle hulp toegezegd bij het vinden van voorlopige woonruimte en hulpgoederen.
Bij deze bespreking werd ook de mededeling gedaan dat inmiddels vanuit de bevolking een hulpcomité was opgericht dat zich ging belasten met de ontvangst van de aangeboden hulpgoederen en de verdeling daarvan. Er werd een bankrekeningnummer geopend waarop gelden konden worden gestort want de landelijke belangstelling voor deze ramp was groot. Van alle kanten werden hulpgoederen en gelden geschonken om de eerste nood te lenigen. De provincie Zuid-Holland zegde alle medewerking toe om tot een snelle herbouw van woningen te komen. De commissaris van de Koningin, S. Patijn, bezocht een paar dagen na het gebeuren het rampterrein. Vanuit de gemeente werd snel actie ondernomen om het bestemmingsplan te wijzigen voor de bouw van nieuwe woningen en werden adviezen gegeven voor het herstel van de nog te behouden panden. Besloten werd hiervoor aan de gedupeerden geen kosten in rekening te brengen en ook de legeskosten en dergelijke voor de af te geven bouwvergunningen werden niet in rekening gebracht. Binnen een jaar waren de bestaande panden hersteld of herbouwd en stond er op de plaats van de afgebrande boerderijen een aantal fraaie bungalowtjes.
Nadat alle schades door deskundigen waren getaxeerd en berekend werd het op de daarvoor opengestelde bankrekening aanwezige bedrag van meer dan 200.000 gulden verdeeld onder de gedupeerden naar rato van het verschil dat was ontstaan tussen het van de verzekering ontvangen bedrag en de werkelijke kosten. Een viertal personen bestaande uit de heer P. Spruitenburg, penningmeester van het hulpcomité, de heer J. Mudde van de verzekeringsmaatschappij waarbij bijna iedereen verzekerd bleek te zijn, notaris D.C. Goes en ondergetekende hebben zich hiermee belast. Daarna werd de bankrekening opgeheven en de relevante stukken opgeborgen in het archief van de notaris.
In zeer korte tijd waren de gevolgen van deze grote brand voor de gedupeerden naar ieders tevredenheid opgelost. Toch zal deze brand in de gedachten blijven voortleven met aan de ene kant de grote dankbaarheid dat hierbij op bijna wonderbaarlijke wijze geen slachtoffers zijn gevallen en anderzijds het gevoel van heimwee naar datgene wat verloren ging.
Dit artikel is eerder verschenen in verenigingsblad ‘De Binnenwaard’ maart 2006.