Het zal overduidelijk zijn dat in die tijd de dorpsbevolking voor verreweg het grootste gedeelte bestond uit boeren en arbeiders die bij de eerstgenoemde in dienst waren. De mogelijkheid bestond ook dat er iemand in dienst genomen werd van buiten de gemeente, die dan vaak inwonend was. Op ijver en vakbekwaamheid werd wel degelijk gelet. Het gevaar was groot dat een inwoner van de gemeente dan werkeloos moest toezien en werkeloos betekende in die tijd brodeloos. Dat laatste kon dan aanleiding zijn tot terrorisme.
Een zogenaamde goede eigenschap hadden de daders wel, zij kondigden de daad aan met een waarschuwing. Deden ze dat met een anoniem telefoontje? Nee, dat was uitgesloten. Per brief zou nog mogelijk geweest zijn, maar dat kostte ook geld, dus dat moest je ook niet hebben. Blijkbaar waren de daders kerkgangers, wat op zich natuurlijk een goede zaak is. Het spreekwoord ‘het is niet alles goud wat er blinkt’ is ook hier van toepassing. De diakenen Gerrit Hartkoorn en Cornelis de Vos hadden op een zondagavond hun plicht gedaan door met de collectezak of beter gezegd met de ‘hengelstok’ rond te gaan om zo de buit binnen te halen. Toen ze de opbrengst gingen tellen kwamen ze tot hun verbazing een briefje tegen, nee geen briefje van tien of vijfentwintig gulden maar een alledaags kladbriefje. Toen zij de inhoud gingen lezen werd hun verbazing en afschuw steeds groter. Dit was nu zo’n terroristische waarschuwing.
Het is goed mogelijk dat de waarschuwing gericht was aan broeder Hartkoorn, hij was boer op de boerderij B 127, dichtbij de Damsweg. Het was daarom niet zo moeilijk om een daggelder uit Braank in dienst te hebben. De afstand was niet groot, want alles moest lopend te bereiken zljn. Maar wat was nu het dreigement?
Nou, dat was niet gering. Er werd gedreigd de boerderij in brand te steken. Van zo’n waarschuwing kon je toch wel schrikken. De kerkenraadsleden Nijs Zwijnenburg en Jasper Bos waren getuigen van deze anonieme brief en mede op grond daarvan kon er proces verbaal worden opgemaakt, dat hierbij afgedrukt is.
Op heden den vijftienden der maand Maart des jaars Achttienhonderd zeven en veertig, zijn voor mij Rogier Diderik van Slijpe, Burgemeester van de Gemeente Ottoland, verschenen Gerrit Hartkoorn en Cornelis de Vos, beide diaconen der Hervormde Gemeente van Ottoland en Laag Blokland en verklaren bij deze dat zij in het zakje waarmede de laatstgenoemde gepasseerde Zondag den veertiende Maart gedurende de namiddag Godsdienst had gecollecteerd een briefje vonden waarop geschreven stond het volgende: Al degenen die een daglooner houdt in dezen gemeente van Ottoland en Blokland buiten zijn gemeente die kan zig voor de gevolgen wachten. Een ieder kan en zal zijn eigen inlanders voorstaan en geen buitenlanders hoeven er hier in te komen en die het doet zal men het huis boven zijnen kop afbranden en te beginnen met den 1e April hetzij een huurman of een eigenaar. Koomen wij om een behoefte dan kijken zij lelijk en lelijke monden hooren en dan willen wij den arbeid in de zomer ook hebben en die het schrijft zegge het voort.
Tot bevestiging dat dit geschreven papier in het zakje gevonden is, hebben zich als getuigen aangeboden; Nijs Zwijnenburg als ouderling en Jasper Bos als afgetreden ouderling van boven genoemde Hervormde Gemeente.
Aldus geteekend op dato als boven.
Vrij zeker zljn de terroristen tijdig opgespoord want tot een brand is het niet gekomen.
Dit artikel is reeds eerder verschenen in verenigingsblad ‘De Binnenwaard’ december 2006.