Omdat in het bestemmingsplan van de gemeente Brandwijk een uitbreiding van de Braankse buurt stond, wilde hij daar voor zichzelf een bakkerij beginnen. Hij liet een huis met bakkerij bouwen aan de Kerkweg, en moest letterlijk zijn zaak van de grond af aan opbouwen. Het was hard werken en vroeg opstaan, en zodra ze later daartoe ook maar enigszins in staat waren moesten ook de kinderen daarbij helpen. Dat was in die tijd heel normaal. Later werkten zijn zonen Govert (Goof *1934) en Frans (*1936) helemaal in het bedrijf. Het zat bakker Tukker echter niet mee. Eerst wijzigde de gemeente het bestemmingsplan zodanig, dat de uitbreiding niet in de Braankse buurt maar bij de Gijbelandsedijk werd gerealiseerd. Dat was een grote tegenvaller voor de winkelverkoop. Als tweede tegenslag begon in die tijd de crisis die in 1929 in Amerika was begonnen, ook het leven in ons land te beïnvloeden. En toen die ongeveer voorbij was kwamen de oorlogsjaren.
In Brandwijk waren vroeger drie bakkerijen, namelijk Blokland aan de Gijbelandsedijk, Van der Heiden aan de Vuilendam en Tukker aan de Kerkweg. Behalve deze drie bakkers die met elkaar concurreerden, kwamen er ook nog bakkers uit de buurtgemeenten, zoals uit Ottoland Romijn en Hamerpagt, uit Molenaarsgraaf Spruitenburg, en Ooms en Baan uit Bleskensgraaf. Concurrentie was er dus genoeg. Maar bakker Tukker bezocht omgekeerd ook klanten in die gemeenten. De inwoners van al deze gemeenten gunden hun klandizie dikwijls aan meerdere bakkers. De begunstigde bakkers mochten dan bijvoorbeeld om de week of maand brood leveren. Of de een mocht witbrood leveren, en de ander het bruinbrood. Iedere klant had zo zijn eigen formule waarmee de bakkers rekening hadden te houden. Het was een ingewikkelde manier die gemakkelijk tot fouten kon leiden. En als bij een klant eens geen brood was bezorgd, waren de poppen aan het dansen.
Gerrit Tukker bezorgde zijn producten aanvankelijk met een transportfiets met een bakkersmand voorop. Omdat deze wijze van transport tijdrovend en omslachtig was, kocht hij omstreeks 1930 daarvoor een auto. Later werden de transportmogelijkheden uitgebreid met een bakfiets. Met een bakfiets mocht alleen gereden worden door personen van 16 jaar en ouder. Voor de moeilijker te berijden transportfiets golden geen leeftijdseisen. Het fietsen met een transportfiets werd moeilijker gevonden dan rijden met een bakfiets.
Bij de bezorgwijken hoorde ook De Donk, waar vijf boerderijen staan met in die tijd kinderrijke gezinnen. Er was dus veel brood nodig. Om er te komen moest gebruik gemaakt worden van het Donksepad, dat door weiland loopt en toen nog niet geasfalteerd was. Het zat vol kuilen en hobbels en er lagen altijd veel koeienvlaaien. Om de koeien op het goede pad te houden waren er hekken, waar de broodbezorger met zijn transportfiets door moest. Als de weersomstandigheden dat toelieten kon er worden gefietst, maar soms moest hij lopen, of was het meer glijden tussen de koeien door. Die koeien waren er aan gewend dat er mensen met fietsen tussen hen doorgingen, ze keken niet op of om. Het brood voor het Broekse boertje werd achtergelaten op De Donk en daar door hem opgehaald als hij er zijn melk bracht.
In de herfst en de winter was bezorging vaak een verschrikking met storm, hagel en sneeuw. In de herinnering waren die seizoenen veel erger dan in de huidige tijd. In de zomer was het daarentegen een genoegen om buiten te zijn.
Het uitventen van het brood gebeurde volgens vaste regels op maandag, dinsdag, donderdag en zaterdag, en bij enkele notabelen ook nog op woensdag en vrijdag. Zaterdag was de afrekendag, dan betaalden de klanten wat zij in de afgelopen week hadden afgenomen.
Om nachtarbeid zoveel mogelijk tegen te gaan mocht vers brood pas na 10 uur ’s morgens worden bezorgd. Daar hielden bakker Tukker en zijn jongens zich niet altijd aan, want ’s zaterdags gingen ze al om 7 uur op pad. Als ze dan werden aangehouden, zeiden ze, dat het warme en nog dampende brood de vorige dag was gebakken.
Frans Tukker reed eens met de bakfiets op de Damseweg tijdens een zware zuidwesterstorm die schuin tegen stond. Door de storm waaide de klep van de bakfiets steeds open, met als gevolg dat het brood nat werd, en met nat brood kon hij niet bij de klanten aankomen. Maar hij wist daar wat op. Met een bakfiets kan men ook achteruit rijden. Dat deed hij dus, en zo kon hij de klanten droog brood laten eten.
Het brood dat uitgevent werd, moest eerst gebakken worden. Dat gebeurde in de vroege uurtjes als de boeren gingen melken. Het assortiment was, vergeleken met wat er nu allemaal te koop is, uiterst beperkt. Het bestond uit slechts twee soorten, tarwebrood en witbrood. Het tarwebrood, nu bruinbrood genoemd, was verkrijgbaar in de gewichtsklasse van 16 ons, dat vloertarwe werd genoemd, en 12 ons en 8 ons tarwebusbrood, rond of geknipt. Het witbrood was hoofdzakelijk 8 ons, en eveneens rond of geknipt.
Op woensdag werd beschuit gebakken. Dat was een secuur karweide waarbij veel vakmanschap nodig was. Later heeft Bolletje door zijn plaatjesactie ervoor gezorgd dat de omzet voor de warme bakker sterk daalde. Op woensdag werden ook koek en koekjes gebakken, en op vrijdag ook kleinbrood, zoals kadetten, krentenbrood en krentenbollen. Een tijdlang werd er aan de kadetten anijs toegevoegd. Bijzondere producten konden alleen op bestelling worden geleverd.
Gebak werd geleverd in houten dozen waarin één- of tweehoog het gebak kon worden vervoerd. Het is eens gebeurd dat de bezorger bij een klant op De Donk vol trots zijn gebak wilde tonen, de doos opende, en zag …. dat hij leeg was. Hij had een verkeerde, dus lege doos, bezorgd. Het is de bezorger maar één keer overkomen, en vergeten is hij het nog steeds niet!
De oven werd oorspronkelijk gestookt met takkenbossen of spaanderbossen. De takkenbossen konden bij boeren worden gekocht, de spaanderbossen kwamen van de hoepmakerijen in Giessendam. Ze werden vervoerd door Roel van Vuuren. De hoeveelheid bossen waarmee de oven werd gestookt, bepaalde de temperatuur. Een thermometer was er niet, er werd op gevoel gebakken.
Later werd de oven verwarmd met olie. Het stoken met olie was niet ongevaarlijk, omdat de olie verneveld in de oven werd geblazen en de kans op een explosie altijd aanwezig was. Omstreeks 1955 werd een nieuwe en moderne oven aangeschaft die gestookt werd met bruinkoolbriketten.
Het vullen van de oven was een kunst apart. De vloerbroden werden één-voor-één in de oven geschoten, tot ze allemaal keurig in het gelid stonden. Dat vereiste grote handigheid, want als het brood te vroeg van de schieter ging kreeg men een kort dik brood, werd het te langzaam gedaan dan was het brood lang en dun. In de tijd dat bakker Tukker ziek was, moesten zijn zonen Goof en Frans het doen. Zij hadden ze allemaal, dikke en dunne broden, maar de klanten hadden gelukkig begrip voor hun moeilijkheden.
Naast bakkerijproducten werden er een tijdlang ook andere artikelen verkocht die men niet in een bakkerswinkel zou verwachten, zoals hop voor het hooibouwbier, bier en frisdranken , maar ook tabaksartikelen.
Gerrit Tukker is in 1962 ziek geworden en in 1972 overleden.
Frans Tukker is omstreeks 1959 gaan werken bij een banketbakker in Alblasserdam. In 1962 is hij leraar brood- en banketbakken geworden.
Goof Tukker, die in 1964 met Bep Rouwert Boer was getrouwd, heeft in 1966 de bakkerij van zijn vader overgenomen. Zijn vrouw hield de winkel bij. Om gezondheidsredenen en omdat de zaak door de veranderde tijdsomstandigheden teruggelopen was, is de bakkerij in 1975 beëindigd.
Dit artikel is reeds eerder verschenen in verenigingsblad ‘De Binnenwaard’ maart 2009.