Het is niet verwonderlijk dat al in de middeleeuwen, toen de waard werd ontgonnen, op deze plaats bewoning ontstond. De dijken waren niet erg betrouwbaar en overstromingen kwamen maar al te vaak voor. Door zijn hoge ligging was de Donk een van de weinige plaatsen die droog bleven en dus altijd betrekkelijk veilig waren. Dat de Donk in de veertiende eeuw met zekerheid werd bewoond is af te leiden uit het feit dat het gebied met bijbehorende weg in 1363 werd beleend aan Claes van der Doncke. Deze Claes had zijn achternaam waarschijnlijk te danken aanzrjn woonplaats: de Donk.
Ontstaan van het Klooster
Buiten het stadje Schoonhoven stond op een zandrug, de Hem geheten, het klooster St. Michiel. Aangezien de bouwlanden van het klooster reeds vele jaren onder water stonden konden de monniken weinig of niets verbouwen, met alle gevolgen van dien. Gelukkig was Engelbert, graaf van Nassau et cetera, die aan het begin van de vijftiende eeuw de Donk inbezit had, begaan met het lot van de kloosterbewoners. In 1424 schonken hij en zijn vrouw, Johanna van Polanen, de Donk en alles wat daarbij hoorde aan het Schoonhovense klooster. De schenkingsakte is bewaard gebleven en vermeldt: Dat wij om Gods willen, ende aangesien saligheyt onser, onser oiren ende nakomelingen zielen, ende oock om den Dienst Gods te wecken, ende te bedt wij heure goeder wercken ende beden deelachtigh te worden, gegeven hebben ende geven voor ons, onsen Erven ende Nakomelingen, den Reguliers des Kloosters van St. Michiels, buyten Schoonhoven in den Hern, een Stuck landts geheeten die Donck met heur toebehoorten, ofte beheingt leegt met heuren ouden slooten, binnen onser Parochien van Brandtwijck, AlblasserWaert, als een Kloosterkerck ende Bouwhuys daer op te doen setten, ende te doen timmeren soo hem dat beste en nutste sal duncken te wesen bij der hulpen Gods ende goeder Luyden.
We mogen wel aannemen dat dus kort na 1424 met de bouw van het klooster is begonnen. Een groep monniken uit Schoonhoven verhuisde naar Brandwijk, in eerste instantie waarschijnlijk vooral diegenen die het land bewerkten. Het klooster stond toen bekend onder verschillende namen: Maria ter Donk, Hemsdonk, afgeleid van de Hem bij Schoonhoven en Sint Maartensdonk, vanwege de jaarlijkse Cijns die op Sint Maartensdag aan de graaf van Nassau en zijn nakomelingen betaald moest worden.
Klooster en kapittel
Aan het einde van de veertiende eeuw en het begin van de vijftiende eeuw doet zich een tendens naar verdieping van het godsdienstig leven voor. Men noemde dat de Moderne Devotie. Gemeenschappen van mannen en vrouwen werden gevormd, zogenaamde groepen van Broeders en Zusters van het Gemene Leven. Veel van deze gemeenschappen namen de derde regel van Francisus tot grondslag van hun leven, in de vijftiende eeuw ook wel de regel van Augustinus. De kloosterlingen heten dan Regulieren van Sint Augustinus of Augustijnen. In 1418 geeft Frederik van Blankenheim, bisschop van Utrecht, de Tertiarissen – de latere Augustijnen – van het Utrechtse Kapittel algemeen verlof kanunnik of kanunnikes te worden en verenigt hij degenen die hiervan gebruik maken in een eigen, zelfstandig kapittel.
Drie belangrijke kloosters die al in 1418 tot het nieuwe kapittel toetraden waren: Sint Michiel te Schoonhoven, Hieronimus te Delft en het Sint Gregoriusklooster te Stein. Het Kapittel wordt later dan ook vaak genoemd als Het algemeynen Capittel der Canonicken Regulieren als Schoonhoven ende in Delft ende in ’t Land van Stein. Ook het klooster op de Donk, dat een dochterstichting was van het Schoonhovense, behoorde tot dit Kapittel. Het werd dus bewoond door Reguliere Kanunniken die in 1424, toen het werd gebouwd, waarschijnlijk al naar de regel van Augustines leefden.
Er zijn in de loop der eeuwen misverstanden ontstaan over de naam en de orde van het klooster. Van der Aa schrijft dat er twee kloosters waren, een van de Cisterciënzer Orde en een Augustijns. Ook andere bronnen maken melding van een dubbelklooster. Deze misvattingen zijn ontstaan door verwarring met het Cisterciënzer klooster Maria ter Donck te Heusden.
Kloosterbezittingen en priors
Uit de verponding van 1514 blijkt dat het klooster uitgestrekte landerijen bezat, ongeveer 165 morgen land. Het had ook land in Streefkerk, waardoor men vrije toegang had tot de Lekdijk. Het bekende Huis ten Donck ontleent zijn naam ook aan het klooster dat in deze plaats bezittingen verwierf als tegenprestatie voor financiële hulp bij de bedijking van de polder Nieuw Reyerwaard in 1411. In 1544 verkocht het klooster dit land, waarop volgens de akte een eenvoudige boerderij stond, aan Arent Brouwer, telg van een Dordts patriciërsgeslacht.
Behalve landerijen had het klooster ook andere bezittingen, veelal verkregen uit testamentaire beschikkingen. Zo vermaakte Meester Anthonis Lucasz, pastoor te Bleskensgraaf, op 27 mei 1522 Die rentbrieve houwende van vier Goudgld. Jaerlicx renten opdat Convent van d’Donk, sel gaen ter eren Gods in manieren als dat ic hem ordinaire myt schriften.
Helaas is van het kloosterarchief van het Brandwijkse klooster, voor zover bekend, niets overgebleven. Dit houdt in dat alle gegevens over het klooster via andere bronnen moeten worden verkregen. Zodoende zal het wel altijd onmogelijk blijven om een complete lijst van kloosterbezittingen samen te stellen of een overzicht van de priors van het klooster. Slechts enkele namen zijn ons bekend. Zo komt in een oorkonde uit 1431 de naam voor van prior Johannes Joncg, die mogelijk de eerste prior van het zeven jaar eerder gestichte klooster is geweest. Cornelius Aurelius was prior in 1494, van 1495 tot 1508 Jodocus de Witt en omstreeks 1520 zijn broer Roelof de Witt. Zij waren beiden zoons van Witte de Witt, Raad van de stad Dordrecht en verwant met Johan en Cornelis de Witt, die in 1612 de dood vonden. In een overeenkomst van de schouten en heemraden van Brandwijk, Zevenhoven en Langenbroek uit 1546 wordt ene Frans Pietersz. als prior genoemd.
Het einde van het klooster
Wat er in de tijd van de Reformatie van het klooster is geworden is niet bekend. Vermoedelijk werden de gebouwen al voor het einde van de zestiende eeuw verlaten, want in 1584 had Brandwijk al een predikant en was de Reformatie daar dus een feit. Na die tijd zijn de gebouwen langzaam vervallen en vermoedelijk als steengroeve voor de omwonenden gebruikt. In Batavia Illustrata (1685) lezen we dat nog veel vervallen muren en fundamenten van het voormalige klooster te zien zijn.
Als we nu naar de Donk gaan vinden we niets meer van het oude gebouw terug. Zelfs de juiste plaats is niet na te gaan op het eerste gezicht Er zijn echter aanwijzingen dat het klooster op het hoogste punt van de Donk stond, waar men het best tegen het water was beveiligd. Als we dat hoogste punt nader bezien dan vallen ook enkele zaken op. Er bevindt zich daar een soort plateau dat zeker groot genoeg was om een klooster op te bouwen. Er staat nu (1983 red.) een boerderij op het plateau en in de muren ervan bevinden zich delen van een oudere boerderij die ooit is afgebrand. In die oudere muurdelen zijn stenen verwerkt, die gezien hun aard en afmeting best uit de vijftiende eeuw kunnen dateren. Het zou dus kunnen dat in de oudere boerderij delen van het vroegere klooster zijn verwerkt, al zijn de aanwijzingen hiervoor erg onzeker. Archeologisch onderzoek zou hierover uitkomst kunnen bieden.
Velen in de waard kennen het verhaal van de oude kelders onder de boerderij, die vermoedelijk tot het klooster hebben behoord. Bij navraag bleek dat zij enige tijd geleden door de boer zijn dichtgestort. Uit de beschrijving door de bewoners bleek echter dat de kelder vermoedelijk niet tot het klooster behoorde. Het was een vrij kleine ruimte, ongeveer twee bij een meter, overkluisd met een enkelvoudig tongewelf. Een keldertje dus zoals dat vaak in de zeventiende en achttiende-eeuwse boerderijen voorkomt.
Een laatste aanwijzing voor de datering van het einde van het klooster bevindt zich in het archief van het Schoonhovense klooster St. Michiel. Het Brandwijkse klooster zou zijn verbrand in 1572, maar een oorzaak van de brand is niet vermeld. Wellicht kan verder onderzoek wijzen op het optreden van de Geuzen in deze streek.
De geschiedenis van de Donk in Brandwijk is een voor de bewoning van onze streek erg interessante. Het is jammer dat tot nu toe geen uitgebreid archeologisch onderzoek is gedaan, dat ook meer licht op de geschiedenis van het klooster zou kunnen werpen. Misschien zal de toekomst meer duidelijkheid brengen.
Dit artikel is met toestemming van de auteur en de uitgever overgenomen uit het jaarboek 1983 Alblasserwaard en
Vijfheerenlanden. Uitgever Stichting Matrijs, Utrecht.
Dit artikel is reeds eerder verschenen in verenigingsblad ‘De Binnenwaard’ juni 2007.