Naast ons huis was een kale plek in het gras. Mijn vader vertelde dat Nederlandse militairen in de meidagen van 1940 daar papieren hadden verbrand, om te voorkomen dat ze in Duitse handen zouden vallen. Die kale plek in het gras die daardoor was ontstaan is nog lang zichtbaar gebleven. Hij vertelde ook, dat een Duitse militair eens had gezegd, dat ze pas zouden vertrekken als de Nederlanders gras aten.
Ongeveer in het midden van de oorlog was er bij het bruggetje in de Tolsteeg een Duitse auto in de sloot terechtgekomen. Hij had de bult van het bruggetje kennehjk onderschat en reed er te hard over, waardoor hij de macht over het stuur had verloren. Enkele kinderen die ook gehoord hadden van die Duitse uitspraak, en belangstellend stonden te kijken naar de pogingen om de auto weer op het droge te krijgen plukten wat gras en staken dat in hun mond. Ze gaven er mee te kennen, dat de Duitsers maar weg moesten gaan. De Duitse officier die er bij aanwezig was, en misschien hun bedoeling begreep, haalde het gras met een gehandschoende hand uit hun mond.
In de hongerwinter gingen veel mensen op stap om nog iets eetbaars op te scharrelen. Vanuit Sliedrecht gingen ze meestal de Alblasserwaard in. Op de Tolsteeg werd echter dikwijls door NSB-ers gecontroleerd of men voedsel of iets anders wat verboden was, bij zich had. Als er flessen melk, die ze in de Waard nogal eens op de kop konden tikken, werden aangetroffen, werden ze afgenomen en in de sloot leeggegoten. De Tolsteeg was voor velen de enige weg om weer naar huis terug te keren. Als men vermoedde of vanuit de verte zag dat er zo’n controle was, dronk men de melk die men bij zich had soms maar zoveel mogelijk op. Er was dan niets voor de thuiszittende familie, maar alles beter dan dat de melk verloren ging. Er waren ook mensen die via de weilanden aan het Westeinde van Wijngaarden naar de spoordijk in Sliedrecht liepen om zo de controle op de Tolsteeg te omzeilen. Dat duurde echter niet lang, want al gauw werd deze sluiproute ontdekt en met verrekijkers hield men ook die weg in de gaten. Bij ontdekking werd het met veel moeite verkregen voedsel dan alsnog afgepakt.
Op een dag kwam foeragehandelaar Van Wijngaarden uit Papendrecht met een auto naar ons toe. Later heeft men mij verteld, dat hij petroleum had gebracht en daaroor eieren had meegekregen. Vanaf ons erf konden wij zien, dat hij op de terugweg op de Tolsteeg werd aangehouden. Mijn vader stuurde mij gauw met de fiets naar de plaats van aanhouding, om te zien wat er zou gebeuren. Omdat de controleurs niet geloofden dat het alleen om het halen van eieren ging, moest de aangehoudene met de controleurs naar ons huis om een en ander te controleren. Ik ging naar mijn oom, bakker van Rees die schuin tegenover ons woonde, om vandaar uit te zien wat er zou gebeuren. De controleurs hebben ons hele huis en de schuren doorzocht, maar geen belastende ontdekkingen gedaan. Na verloop van tijd kwam er een NSB-er uit Sliedrecht bij, die vroeg wat er aan de hand was. Toen het hem werd verteld, zei hij, dat mijn vader mee moest en dat mijn moeder maar een koffertje met spullen klaar moest maken. Daartegen werd hevig geprotesteerd omdat er bij de huiszoeking niets bezwaarlijks was gevonden. Uiteindelijk zagen ze dat wel in en mocht mijn vader thuisblijven. Even later vertrokken ze. Later heb ik begrepen dat mijn ouders in angst hadden gezeten omdat er een radiotoestel onder het stro verborgen was. De foeragehandelaar had nog ongemerkt kans gezien zijn portefeuille te verstoppen onder het gras van de wegberm, dat mijn vader dicht bij ons erf had gemaaid. Het liep dus allemaal met een sisser af.
Naast ons huis lag een grote stapel bomen die bestemd was voor de houtgasgenerator van de auto van vrachtrijder Bongers. Op de lege hooizolder van de boerderij lag een grote voorraad in kleine blokjes gezaagd en gehakt hout, gereed om voor dat doel gebruikt te worden. Het hout dat hoog opgestapeld was in een hoek van de zolder, verborg tevens een geheime bergplaats voor levensmiddelen.
De auto van mijn vader, die een taxibedrijf had, was eerst verborgen bij iemand anders, maar toen men daar bang werd voor huiszoeking, is hij weer naar huis gehaald. De wielen van de auto werden er af gehaald en zo werd hij op blokken in de garage gezet. De Duitsers hebben nooit getracht hem mee te nemen. Dat is wellicht mede een gevolg van het feit dat wij nooit inkwartiering van Duitse soldaten hebben gehad.
Mijn oom, bakker van Rees, had een alleen een kok als inkwartiering. Deze kok bakte eerst het brood voor de Duitse soldaten, daarna hielp hij mijn oom bij het bakken. Hlj zei:’Wij zijn allebei bakker en hebben elkaar nooit eerder gezien. Hoe kunnen we elkaar dan doodschieten?’ In de bakkerij was elektrische stroom voor het bakken, en die Duitse kok had een radiotoestel waarmee hij ook naar de Engelse zender luisterde. Hij was afkomstig uit Aken en zei steeds als hij van de bombardementen hoorde: ‘Als mijn vrouw maar gevlucht is’. In het dorp zaten SS-ers die ook wisten dat de bakker stroom had. Zij wilden naar de Duitse nieuwszenders luisteren en kwamen op de tijden daarvan, naar de bakkerij. Er waren meer Duitsers die graag het nieuws van de Engelse zenders hoorden. Ze wisten hoe laat ze daarvoor terecht konden en bleven dan omstreeks die tijd op de weg of het erf met elkaar praten. Als de SS-ers naderden, gaven ze een teken aan de kok, zodat hij kon overschakelen naar een Duitse zender en ze niet merkten dat er ook naar een Engelse zender werd geluisterd.
Op een zeker moment moest een deel van de soldaten weer weg en daarom moest het keukengerei van de troep worden verdeeld. ‘Kokkie’, zoals hij bij de bakker werd genoemd, verdeelde het gerei, zittend op een kist. Later werd hem gevraagd waarom hij maar op die kist bleef zitten bij de verdeling. Hij antwoordde: ‘Omdat daar de beste spullen in zitten, en die zijn voor mij! Als ik hier weg ga zullen jullie er ook op moeten letten dat ik niet teveel meeneem’.
De kok had nog een tweede kist waar hij de beenderen van geslacht vee in bewaarde. Zaterdags kookte hij daarvan soep, die ’s zondags als extraatje aan de soldaten werd verstrekt. Toen op een keer de pastoor de soldaten bezocht, bood de kok hem een kop soep aan. De pastoor had daar wel trek in. Later zei de kok: ‘Als hij gisteren het benenkistje had gezien, had hij nu geen soep willen hebben’. Na een week roken die beenderen namelijk niet meer zo fris. Soms ging hij ’s avonds weg en kwam dan later met een kwart koe thuis. Als de Duitsers eens vis wilden eten, gooiden ze een handgranaat in het water, en de vis die dan boven kwam drijven hadden ze maar voor het opscheppen.
De Duitse kok had ook spullen in de kelder van de bakker. Als hij iets nodig had, klopte hij altijd heel beleefd op de keukendeur, orndat hij alleen via de keuken en de kamer in de kelder kon komen. Hlj sliep in een kamertje op de zolder. Op een nacht schrok de bakkersfamilie wakker, omdat er uit het zolderraam werd geschoten. De volgende morgen vroeg men hem, wat dat betekende. Hij vertelde dat het een groet was voor zijn kameraden die naar het front moesten en die hij nooit meer zou terugzien!
Het huis van de bakker kon in tweeën worden bewoond. Op een zondagmorgen, toen bijna iedereen naar de kerk was, hoorde iemand die nog thuis was, dat er op het orgel werd gespeeld. Het bleek een Duitse officier te zijn die kwam vertellen dat de kamers de volgende morgen leeg moesten zijn en dat er Duitsers in zouden komen. Toen dat later aan de kok werd verteld, schrok hij, want die soldaten waren niet te vertrouwen. Hij zou dan niet meer naar de Engelse zender kunnen luisteren. Op de een of andere manier heeft hij echter kans gezien om te bereiken dat de Duitsers er maar enkele dagen bleven. Deze vertegenwoordiger van de bezetter fungeerde voor de bakkersfamilie zodoende als een soort voorloper van de latere bevrijders.
Na de oorlog is die Duitse kok een keer teruggeweest, samen met zijn vrouw. Ze gingen wel eens naar Scheveningen en omdat ze dan in de buurt van Wijngaarden waren, namen ze de gelegenheid te baat om nog eens te komen kijken naar de plaats waar hij in de oorlog was geweest. Zijn vrouw vond het rijden langs de smalle wegen met aan beide kanten water maar griezelig. Maar volgens hem was het in de oorlog, toen het water tot de kruin van de dijk stond, ’s nachts veel gevaarlijker. Hrj vertelde dat zijn vrouw tijdens de gevaarlijke oorlogsdagen inderdaad was gevlucht, zoals hij had gehoopt. Ze had later nog voor de Amerikanen gewerkt en onder andere hun schoenen moeten poetsen. De zonen van de kok, die aan het oostfront waren geweest, waren ook weer veilig teruggekeerd. De SS-ers die in Wijngaarden waren geweest en de oorlog hadden overleefd, kwamen toen nog steeds bij elkaar in een bos. Aldus het relaas van de Duitse kok.
Dit artikel is eerder verschenen in verenigingsblad ‘De Binnenwaard’ juni 2006.