De accommodatie
De voorbereiding was prima, dat bleek al uit de accommodatie. Het terrein van den heer J.C. Aantjes (1) was herschapen in een groot openluchttheater. Een machtig podium, met een geweldig, rechtopstaand, wit decor, dat een kasteelachtige indruk maakte. Tientallen schijnwerpers, een geluidswagen, een wirwar van draden, honderden en nog eens honderden zitplaatsen, met in een boog daaromheen de staanplaatsen, het geheel overwapperd door vlaggetjes. Om 8 uur waren al 2500 kaartjes verkocht en toen de heer De Kreij om drie minuten voor negen de avond opende, stroomde het publiek nog steeds toe. De avond hangt zwaar en somber om de hel verlichte plek. Graafstroom’s Fanfare zet een mars in, gevolgd door een gedragen melodie, melancholiek, maar toch een glimp van hoop er in. Het verleden ontwaakt in ons. Wij krijgen een muzikaal voorproefje van ‘Ontboeide Nederlanden’.
Het spel begint
Om 9.15 uur gaan de lichten op het terrein uit. Alleen het machtige podium baadt in een zee van licht, 25 meisjes in lange, witte japonnen met lange Oranjesjerpen, marcheren tot ze een W gevormd hebben. In het felle schijnsel der lampen zijn zij Romeinse godinnen gelijk. De lichtkleur wordt rood. Dan zet de fanfare het Wilhelmus in. De auteur van het stuk Jac. Hazelaar is zeer gelukkig geweest in de keuze van zijn opening. Dit was het ware Holland: vreedzaam, rijk en vredelievend.
Dan vult het podium zich met meisjes, jongens, boeren, burgers en vissers. Militairen, het geweer over de schouder. Rustig en ongedwongen loopt men rond. Het podium wordt al voller. Het gewoel steeds levendiger, doch de handelingen blijven beheerst. De auteur heeft ons vooroorlogse ijverige, gezapige leven goed getroffen. Ook de spelers waren in dit gedeelte heel goed. ‘Zij hebben nog geen mensen leren haten’, klinkt het uit de luidspreker. Inderdaad. Onschuldig en nietsvermoedend leeft dit volk. Het volle, vooroorlogse leven gaat in zijn rustige gedragenheid aan ons geestesoog voorbij. Jammer dat de auteur ons oude leger -vertegenwoordigd door enkele soldaten – wat belachelijk maakte. Op een gegeven moment liepen ze allemaal op wacht met een meisje in de arm. Ook de beide ouderwetse boertjes, bleven teveel op de voorgrond en waren wat onnatuurlijk door hun potsierlijkheid. Wanneer de fanfare de Lippe-Detmoldmars inzet huppelen allen – de militairen incluis – in kringetjes rond. Eén van de allerbeste passages wat opzet en spel betreft.
Oorlogsdreiging
Dof tromgeroffel…
De dans stokt. Schrik op de gezichten. Gevaar. Er klinken schoten. De militairen staan in afweerhouding aan de grenzen. Het volk dromt er achter. Angstig turend en wijzend. De soldaten beheersen zich. Dan een wild Indianengehuil. Van opzij komen Duitse stoottroepen aanrennen. Het gevecht begint. De Duitsers trachten het podium te bestijgen. Zij blijven eerst in de minderheid, doch langzaam vorderen zij. De Hollandse militairen zijn dra ontwapend en staan met de handen omhoog. Zo worden ze in krijgsgevangenschap gevoerd, de burgerij wordt van het toneel geveegd. Twee Duitsers, marmeren poppen gelijk, blijven tenslotte over. Aan weerszijden van de poort één. De mof regeert in Holland… Doodse stilte. Een zeer goede passage, waarvoor èn auteur èn spelers alle lof verdienen. De angstige burgerij, de resolute Hollandse militairen en de fanatieke Duitsers, leverden hier een keurig sluitend spel.
Vlaggen verwisseld
Een afdeling Duitsers marcheert naar de voorgrond. De Hollandse vlag wordt neergehaald. Er gaat een rilling door het publiek. Treffend wordt door deze daad onze diepe vernedering gesymboliseerd. Dan gaat de hakenkruisvlag omhoog. ‘De Satansvlag met het Kaïnsmerk’. Boven de poort een zwart hakenkruis. Een drievoudig ‘sieg heil’ van den commandant -een rasechte mof- gevolgd door de drievoudige echo van de troep, die voor exercerende Duitse militairen wat te slap in hun optreden waren. Een passsage met een diepe betekenis, die op het publiek een ontroerende indruk maakte.
<h3Arbeidsinzet
Jongemannen met verslagen gezichten, koffertje aan de hand. Bruut optredende moffen. Vrouwen, die als van haar jongen beroofde katten, telkens en telkens weer een glimp van hun geliefden trachten op te vangen, daarmede de tragiek van de eenzaam achterblijvende moeders en echtgenoten treffend, uitbeeldend. Een mislukte ontvluchtingpoging besluit dit gedeelte, dat sterk van spel en opzet was.
Verzet
Deze passage was, naar onze mening met de volgende: ‘fusillade’, de meest geladene van het stuk. De auteur beleeft hier het hoogtepunt van zijn scheppend vermogen. Spannend en met een fijn gevoel voor de hier uitgebeelde werkelijkheid, laat hij zijn publiek dit heldenepos doorleven. Een extra pluim verdienen ook de speelsters en spelers, die dit stuk bezettingsleven vertolkten. De knappe toneeltechniek van de auteur en het fijnbesnaarde spel van de medewerkenden hebben de bezoekers een glashelder beeld van bezettingslief en leed voor ogen gesteld.
Op de achtergrond Duitse wachten stram in de houding, de blik star, horizontaal vooruit: de bezettende macht. Beneden hun blikveld gaat het verzet zich roeren. Het verzet, dat uitgebeeld wordt door behendig kruipende, tastende, turende, gespannen zoekende jongens. Een schot; de Duitser heeft immers de wacht. De jongens drukken zich tegen de grond. Maar het verzet woekert voort. Weer sluipen ze verder. De moffen staan stram op de achtergrond, onaantastbaar, in het volle besef van hun macht. Maar…hun positie wordt ondergraven. Twee verzetslieden ontmoeten elkaar, schudden elkaar de hand. Dan zijn het er al vier. Het individueel geboden verzet gaat tot bundeling, organisatie, over. Een mof schreeuwt ‘achtung’. Zij drukken zich plat, maar richten zich weer op. Pistolen, persoonsbewijzen en illegale lectuur wisselen ze uit. Dan worden ze plots overrompeld. Eén wordt gearresteerd en gefouilleerd. Men vindt een pistool op hem. Hij wordt afgebeuld. Weer duiken er angstige vrouwen op. Ze worden ruw weggejaagd, maar ze komen terug, net zolang tot hij naar de gevangenis gevoerd wordt. In het meisje, dat dan nog éénmaal vergeefs om het hoekje komt, symboliseert zich het leed van de vrouw die met lege handen achterblijft.
Fusillade
Het vuurpeloton treedt aan. De verzetsstrijder staat eenzaam voor de lopen “Geweren…aan’. Dan schuiven drie witte maagden zich met een uitgespreide driekleur en de vredespalm tussen de ondergrondse werker en het vuurpeloton. Van het verheven gelaat der maagden straalt verontwaardiging en diepe verachting voor deze moordenaarsbende. Treffend moment. Diepe gedachte. Zo hebben onze ’terroristen’ voor de pelotons gestaan. Schijnbaar alleen, maar beschaving en cultuur van 20 eeuwen, de witte maagden, en de diepe gevoelens van het Vaderland, de vlag, en de liefde van Christus de grote Vredevorst, de palm, stond naast hen, diep verontwaardigd. Deze geestelijke waarden zijn superieur aan de botte Germaanse machtswellust. De soldaten laten hun geweren zakken, ze zijn van hun stuk gebracht, voelen zich verslagen.
Plechtig klinkt dan het: ‘Wilt heden nu treden’, de soldaten verdwijnen, de vlag nijgt ter aarde, op de plek van den verzetsstrijder staat een sober, zwart kruis. De
auteur heeft zijn publiek de directe aanschouwing van een fusillade bespaard, fijn gevoeld.
De verontwaardiging op het gelaat der maagden maakt plaats voor diepe droefheid. De spreker zegt: ‘In later tijden zal men in historiebladen vermeld zien heel deez’ zware strijd’. De vrouwen van Holland brengen hun eerbiedige bloemenhulde. Treurende vrouwen, in ’t zwart geklede maagden, huilende meisjes. En weer klinkt de stem van den spreker: ‘Herdenkt uw doden nu in grote stilte. Herdenkt hen. Helpt hen in de smart.
Het toneel ligt daar geheel verlaten. Alleen het kruis met wat bloemen er voor… Jammer, dat een gedeelte van het aanwezige publiek, de diepere zin van dit moment niet doorvoelde. Wij hoorden stemmengeroezemoes achter ons en de schelle lach van een vrouw.
Hongertochten
De oorlog in het eindstadium. Afgetobde vrouwen, een gammel karretje met een uitgeputte man, een kinderwagen op fantastisch hoge wielen, een oud vrouwtje, dat zich steunend op de schouders van een ander voortbeweegt, kinderen in lompen gehuld, een jongen op één klomp en één schoen, zij allen tezamen gaven in bonte wirwar een schrijnend beeld van de grauwe kerkratten-armoede uit die dagen. Wanneer één van die stumpers haar zak met aardappelen over de grond laat rollen, tonen de wild grabbelende lotgenoten, hoe in die dagen alleen het zelfbehoud meer sprak en alle overige levensnormen blijkbaar hun geldigheid verloren hadden.
We zien den sluwe zwarthandelaar, die, terwijl achter hem een vrouw flauw valt, een fles schnaps en thee aan de moffen verkwanselt. Een eindje verder weer zitten twee vrouwen gehurkt ruilhandel te plegen met wat schamele goedrestanten en uitgedroogde levensmiddelen. Daar tussendoor beweegt zich een mof met zijn ‘vriendinnetje’. Ze lachen. Zij snoept kwatta en ziet er goed doorvoed uit. Aan het andere einde van het podium staat een andere Hollandse Eva haar eerbaarheid te veilen aan een lustig soldaat. Maar een derde mof, die een sjofel uitziend meisje verzocht een eindje ‘spazieren zu gehn’, vangt bot. De andere dames worden opgeschreven. Voor later. De rechteloosheid viert hoogtij. De moffen vorderen fietsen en alles wat van hun gading is. Hun tuchteloosheid en morele verwildering, hun slemp- en braspartijen worden getekend in de soldaten met de ‘schnapsfles’ aan de mond, de begerigheid, waarmee ze om de koffer van de zwarthandelaar hurken en in de dikke militair, die met een vette gans over het toneel paradeert. Armoede en brasserij, eerverlies en eerbaarheid, graaizucht, geldgierigheid en rechtsverkrachting, dit alles wirwart als in een oververzadigde potpourri door deze propvolle scène. Qua opzet treft den auteur in deze geen blaam. Hoogstens, dat deze scène te vol, te verward was.
Kritiek hebben wij wel op de spelers(sters) in dit gedeelte. Zo goed het hun in de voorafgaande scènes gelukte de juiste toon te treffen, zo zeer vielen ze hier uit de toon. Het leek eerder een vrolijk huishouden van Jan Steen, dan de uitbeelding van de meest tragische episode in ons volksbestaan. Zo dramatisch, dat we op het beleg van Haarlem terug moeten grijpen om iets soortgelijks te vinden. Men at te veel, men was te vrolijk. In plaats van een melodramatische tragedie zagen we een boertige komedie. Dit was het minst geslaagde gedeelte van het stuk. Niet in die zin, dat het spel als zodanig slecht was. Voor een komisch voorval zou het zeer geslaagd genoemd kunnen worden, maar aan de zwarte hongerwinter was alle potsenmakerij vreemd. De sfeer van die dagen werd niet opgeroepen.
De hoop herleeft
Weer tromgeroffel… Geklank van bazuinen. De hoop komt op de aangezichten. Men wijst in de verte en dringt naar voren. De moffen sturen de arme stakkers terug, maar zij worden roerig en de Duitsers onrustig. Er klinkt muziek, ver weg nog. ‘Oranje en Nederland’. Er valt een schot. Het hongerend publiek stuwt steeds meer naar voren. Het wordt rommelig. De Duitsers schreeuwen wel, maar zijn de situatie niet meer meester. De hoop herleeft op de gezichten, in de gebaren en de woorden: Tommy, Canadezen. ‘Een wonderwoord zal spoedig klinken. Het leed zal in ’t niet verzinken’.
Bevrijding
Dan roept de spreker uit: ‘Capitulatie!*. Een gejuich stijgt op. Men danst en host. De moffen reageren nog zwak, maar hun spel is uit.
‘Het einde komt van angst en vrezen.
Daar zijn de redders, de Canadezen’.
Correct marcheren ze op. Nu is de beurt aan de moffen om ontwapend en met de handen omhoog, afgevoerd te worden, in gezelschap van hun Tietjes’, nagejouwd en nagejubeld door het huppelende, dansende volk. ‘Auf niemals wiedersehen!’.
De Canadezen stellen zich op, brengen met de vingers van hun linkerhand het V-teken. Een B.S.-er rukt het hakenkruis van de poort, strijkt de Nazi-vlag en hijst het rood-wit-blauw. Het publiek, dat gewoon doorgaat met feesten, roept alleen hoera, wanneer de vlag helemaal in top is. Nadat de spreker zijn gevoelens vertolkt heeft:
‘De vlag geleefd van Sneek tot Sluis.
De geliefde vlag van het Vorstenhuis.’
zet de muziek het ‘O schitterende kleuren’ in.
Dan volgt de ‘verbroedering’ tussen de Canadezen en de Hollandse vrouwen met veel chocolade en sigaretten. Jammer, dat de auteur, het accent niet wat sterker op het weer hijsen van onze vlag gelegd heeft. Dit was toch het grote keerpunt in zijn spel: de herrijzenis van het Koninkrijk. Hij laat zijn spelers normaal hun gang gaan. En terwijl alleen de vlaghijser er aandacht aan besteedt, gaat de vlag op de achtergrond omhoog. Ook de opname van de ‘verbroedering’ behoort tot zijn zwakke punten. Zulk een scène moge realistisch zijn, opvoedend werkt ze niet.
Finale
Vijf meisjes, in het wit en gesjerpt, dragen elk een letter van het woord: “Vrede”. Daar achter stellen zich andere maagden op, die er 7 palmtakken overheen strengelen. De Canadezen en B.S.-ers staan in de houding. Dit slottafereel had een waardig sluitstuk kunnen zijn. als de auteur niet de grote fout gemaakt had, dat hij het publiek op de achtergrond hield. Men ging daar door met snoepen, praten en roken.
Wanneer de witte maagden alleen op het podium gestaan hadden, zou de reinheid, de sereniteit, die onlosmakelijk met het woord ‘Vrede’ verbindt, scherp naar voren getreden zijn. Nu maakte de slotphase een zonderlinge indruk. Jammer, heel jammer, dat Hazelaar dit niet aangevoeld heeft. Dan komt de spreker voor de laatste maal:
‘Zo gaan wij voort, omgord met kracht
Onz’ leuze is: Eendracht maakt macht!’
Zes meisjes knielen voor de maagden en zingen: “Oh, Canada’ en ‘God save the king*.
Dit was het einde.
Het geheel nogmaals overziende, spreken wij – afgezien van wat critiek op een onderdeeltje- onze bewondering uit voor hetgeen zulk een kleine, landelijke gemeente als Ottoland gepresteerd heeft. De natuur ligt daar voor het grijpen, daarnaast is ‘cultuur’ er geen onbegrepen woord.
1) Op het terrein waar nu De Schaapskooi staat werden volgens verschillende inwoners van Ottoland vroeger de Oranjefeesten gehouden. Zo ook het openluchtspel Ontboeide Nederlanden.
De redactie.
Dit artikel is eerder verschenen in het verenigingsblad ‘De Binnenwaard’ 2005-1